Het publieke belang negeren

By Ulli Diemer


De datum: Zaterdag 13 mei 2000.

Het weer: warm, zonnig met af en toe bewolking.

De tijd: 15.15 uur in de Midden-Europese Tijd (de Engelse tijdzone), 9.15 in de Noord-Amerikaanse Eastern Time Zone.

Tijd om buiten te spelen als je een kind bent. Tijd om te ontspannen als je een volwassene bent, om wat klusjes in huis te doen, een kop koffie of een lekker glas koud water te drinken.

Tijd, als je in het kleine Canadese stadje Walkerton in Ontario woont, om naar Durham Street te lopen om met je buren te kijken naar de stijgende rivier de Saugeen, die gisteren overstroomd is na ongewoon hevige regenval. Het buurtpark, een paar aangrenzende straten en enkele auto’s staan onder water, maar, omdat iedereen veilig is, lijkt de materiële schade niet al te tragisch.

Tijd, als je in de Tollenstraat in Enschede woont, om te stoppen met wat je aan het doen bent om de brandweerwagens voorbij te zien racen, op weg naar de papierfabriek verderop in de straat waar brand lijkt te zijn uitgebroken.

Tijd, net genoeg tijd om de kinderen vast te grijpen en terug naar huis te rennen als twee explosies in de brandende fabriek de ramen rammelen en het puin knallend de lucht in stuurt.

Vijf korte minuten later is er geen tijd meer. De vermeende papierfabriek blijkt S.E. Fireworks te zijn en om 15.30 uur vat 100 ton explosieven vlam in een derde en vernietigende explosie. In de Tollenstraat blijft er niet één huis staan. In de aangrenzende arbeidersbuurt Mekkelholt worden 400 huizen volledig verwoest en nog eens 1000 huizen hebben schade. Meer dan twintig mensen liggen dood op de grond, er zijn meer dan 900 gewonden.

In de dagen erna worden ongeloof en schok opgevolgd door woede en eist men antwoorden. S.E. Fireworks, zo blijkt, heeft jarenlang openlijk in strijd met de meest fundamentele veiligheidsvoorschriften geopereerd. Toch zetten overheidscontroleurs routinematig een stempel op de vergunningen, terwijl de lokale autoriteiten en hulpdiensten er niet eens van op de hoogte waren dat een vuurwerkfabriek toestemming had om zich te vestigen in een woonwijk. De Nederlandse overheid, zo blijkt, is schandalig nalatig geweest.

Op hetzelfde moment, duizenden kilometers verderop in Walkerton, lijkt het een rustige en normale dag te zijn. Maar onzichtbaar, onder de grond, is er iets veranderd, en hoewel de inwoners van Walkerton het nog niet weten, zal de stad nooit meer hetzelfde zijn. Water dat vervuild is met koeienmest is in de slecht gedichte put doorgedrongen waaruit Walkerton zijn water haalt, loopt door een onvoldoende onderhouden water behandelingsplan waarvan het chloringssysteem niet werkt en wordt nu elk huis binnengepompt. Binnen enkele dagen zijn er zeven mensen overleden en nog eens tweeduizend mensen, bijna de helft van de bevolking, zijn doodziek.

Ook in Walkerton is er in de dagen en weken erna woede en men eist antwoorden. Inwoners komen te weten dat de provinciale overheid van Ontario, die verantwoordelijk is voor de veiligheid van drinkwater in de provincie, met opzet belangrijke onderdelen van de algemene gezondheidsinfrastructuur heeft weggehaald het verminderen van de bureaucratie. Het blijkt dat de overheid willens en wetens waarschuwingen van haar eigen experts en instanties dat haar ondoordachte besparingen op milieu- en gezondheids-bescherming een gevaar vormen voor de algemene gezondheid heeft genegeerd. Het vasthouden aan een “vrije markt” agenda om “de overheidsinvloed te verminderen” heeft de basis gelegd voor een ramp door het aantal inspecteurs te verminderen, testlaboratoria te sluiten en rapportageproces – en uitvoerende procedures – geheel te stoppen.

De tragedies in Enschede en Walkerton zijn veelzeggende voortekenen – dodelijke voorvallen zijn een angstaanjagende trend in geïndustrialiseerde landen. Overheden zijn afgetreden of “ingekrompen”, zelfs de controlefuncties en beschermingsfuncties die essentieel zijn om de publieke veiligheid te garanderen, of ze worden overgelaten aan onbetrouwbare privébedrijven. De resultaten kunnen tragisch zijn.

In het Italiaanse stadje Foggia zijn in November 1999 meer dan vijftig mensen overleden toen een appartementengebouw van vijf verdiepingen in een arbeiderswijk midden in de nacht plotseling instortte. Onderzoekers denken dat slecht vakmanschap, in combinatie met niet handhaven van bouweisen, de oorzaak is. Vervolgonderzoek onthult ernstige structurele fouten in andere gebouwen die rond dezelfde tijd zijn gebouwd. De bewoners worden snel geëvacueerd.

In Turkije is het dodental door de aardbeving van augustus 1999 veel hoger dan het zou hoeven zijn, omdat veel gebouwen die tegen een aardbeving bestand zouden moeten zijn, gebouwd zijn in overtreding van de bouweisen. Men onthult dat gemeenteambtenaren hebben samengespannen met aannemers om lagere veiligheidsmaatregelen in werking te stellen. Er is woede, maar zonder veel effect. Een jaar later is er nog niemand aangeklaagd en sommige van de aannemers van wie de gebouwen van slechte kwaliteit zijn ingestort, winnen contracten om vervangende gebouwen te bouwen.

In België ontdekt men in de zomer van 1999 dat enorme hoeveelheden voedsel, waaronder kip, eieren, zuivelproducten, varkensvlees, koeienvlees en gebakken producten, zijn vervuild met dioxine en polychloorbifenyl (PCB’s). De chemicaliën zijn gemengd met dierlijk vet, waarna het vet in dierenvoer wordt gestopt – nog altijd een routine op de boerderij tegenwoordig, ondanks de publieke woede met betrekking tot de gekke koeienziekte, dat wordt veroorzaakt door dieren die vleesafval gevoerd kregen. Toen de Belgische autoriteiten hoorden van de vervuiling, hebben ze het vier weken stilgehouden voordat ze het publiek inlichtten. Een woordvoerder verklaart deze vertraging door uit te leggen dat de overheid nog meer testen wilde uitvoeren om de resultaten te bevestigen voordat ze fabrikanten moesten vertellen dat ze hun producten moesten vernietigen.

Later die zomer verhoogt België het toegestane niveau van dioxine in voedsel, met het argument dat eerdere regels te strikt waren en daarom te beperkend voor fabrikanten.

De strategie om de gezondheidsstandaard te verlagen in plaats van potentieel dure veranderingen door te voeren, is populair bij industriële lobbygroepen. En steeds vaker kiezen overheden ervoor om de eisen van de industrie in te willigen, zelfs als dat het publiek blootstelt aan grotere risico’s.

In de Verenigde Staten werd – na goedkeuring – bekendgemaakt dat nieuwe wetgeving met betrekking tot de regulatie van pesticiden was geschreven door een industriële lobbygroep die achter de schermen werkt. De nieuwe wet, een bijna letterlijke kopie van het aanbod van de lobbygroep aan welwillende wetgevers, maakt het moeilijker voor toezichthouders om bestaande pesticiden aan banden te leggen en gemakkelijker voor bedrijven om nieuwe chemicaliën op de markt te brengen. Was het vroeger nog nodig om te bewijzen dat het gebruik van een pesticide veilig was, de wetgeving keert de bewijsplicht om. Een nieuwe pesticide mag nu op de markt gebracht worden tenzij toezichthouders van de overheid overtuigend bewijs kunnen leveren dat het middel niet veilig is. Aangezien het jaren kan duren voordat ziektes veroorzaakt door pesticiden zich uiten, zijn de gevaren van deze aanpak duidelijk.

Het is steeds duidelijker geworden dat we getuige zijn van een drastische vermindering van systemen en structuren die westerse maatschappijen in de afgelopen eeuw hebben ontwikkeld om de publieke gezondheid en veiligheid veilig te stellen. Er is een nieuwe generatie van politici en leiders in het bedrijfsleven, doordrongen van de vrije marktideologie, waarin weinig wordt nagedacht over de consequenties, die ook niet begrepen worden. Het gereedschap dat gebouwd werd door vorige generaties wordt, stuk voor stuk, overboord gegooid, om de gevaarlijkste aspecten van de industriële beschaving te verzachten.

Wat we daardoor verliezen zijn niet alleen bepaalde beschermende en regelgevende mechanismen, hoe belangrijk ze ook zijn, maar ook het begrip waarom ze bestaan, waarom ze überhaupt zijn bedacht. De harde lessen uit het verleden, de rampen die onze voorvaderen hebben geleerd tegen een hoge prijs, verdwijnen uit onze gedachten.

Allen Kennedy meent in The End of Shareholder Value dat grote bedrijven een grote verandering hebben ondergaan in de afgelopen twintig jaar, waarbij ze grotendeels traditionele strategieën van bedrijfsmatige groei op de lange termijn verwerpen in het voordeel van het optimaliseren van onmiddellijk resultaat. Leidinggevenden wiens voornaamste vorm van beloning nu hun aandelen zijn en niet hun salaris, en wiens aandeelhouders ook snelle en grote winsten op de aandelenmarkt willen, bekommeren zich nu vooral met het optimaliseren van inkomsten op de korte termijn. Om dat te bereiken, worden zelfs de langetermijnbelangen van het bedrijf zelf opgeofferd.

Kennedy citeert voorbeelden van grote bedrijven die activa en fundamenteel Research & Development verkopen om de aandelenprijs omhoog te krijgen. Het model om rijk te worden is nu de “high-tech start-up”, waarbij de oprichters van primaire emissies (de eerste keer dat bedrijven hun aandelen op de markt brengen en daarmee veel geld verdienen, IPO’s) een fortuin in eigen zak kunnen steken, hoewel het bedrijf nooit winst maakt of zelfs maar een product op de markt brengt. Kennedy citeert een top CEO, die vragen over de kortzichtigheid van zijn aanpak aan de kant schuift met de woorden: “Waarom…. zou ik me daar druk om maken? Ik ben allang weg als ze erachter komen.”

Tegelijkertijd geloven overheden, doordrongen van dezelfde vrijemarktideologie, dat de privésector de meest efficiënte aanbieder is van de meeste producten en services en dat, als een service echt door de publieke sector moet worden aangeboden, het naar het voorbeeld van de privésector of in samenwerking met de privésector moet worden gedaan. Sociaaldemocratische politici en politici in het midden van het politieke spectrum delen dit onvoorwaardelijk geloof in de privésector en de manier waarop ze met hun conservatieve rivalen concurreren. Het resultaat is maar al te vaak dat de verantwoordelijkheid voor het zekerstellen van publieke veiligheid in handen van bedrijven wordt gelegd die een zwaar belangenconflict hebben: hoe minder ze uitgeven aan infrastructuur, onderhoud, veiligheidsapparatuur en personeel, hoe meer winst ze maken.

De potentiële kosten van dit belangenconflict werden aan het licht gebracht door het onderzoek naar de treinramp in Paddington in Engeland, waarbij 31 mensen stierven toen een trein door rood reed. Thames Trains, het geprivatiseerde bedrijf en eigenaar van de bewuste trein, had het jaar ervoor besloten om zijn gehele vloot niet uit te rusten met automatische treinbeschermingssystemen (ATP) die treinen doen stoppen als ze door rood rijden en die het ongeluk hadden kunnen voorkomen. Het besluit was genomen ondanks het voorkomen van een soortgelijk treinongeluk in Southall in 1997 en ondanks herhaaldelijke incidenten met treinen die door rood reden, waarbij aanrijdingen ternauwernood voorkomen werden. Thames Train vond de 5,26 miljoen pond die het systeem kostte teveel– toch betaalde het bedrijf 4,23 miljoen pond aan dividend aan aandeelhouders in het jaar waarin het besloot om niet door te gaan met ATP, en nog eens 3,25 miljoen dividend het jaar daarop.

Een andere dramatisch voorbeeld van waar deze aanpak toe kan leiden, is te vinden in Auckland, New Zeeland, begin 1998. De hoofdkabels die het centrum van Auckland van elektriciteit voorzien, hadden het begeven en het centraal gelegen zakendistrict zat volledig zonder elektriciteit. Pogingen om het systeem weer aan de praat te krijgen, mislukten. Het duurde 66 dagen voor er weer elektriciteit was. Het normale leven kwam even tot stilstand: kantoorgebouwen en woningen moesten geëvacueerd worden. Een onderzoek na afloop liet zien dat het geprivatiseerde elektriciteitsbedrijf de basisinfrastructuur had verwaarloosd en het personeelsbestand dat zorg droeg voor het onderhoud, ernstig had verkleind. Toen het nutsbedrijf nog publiek bezit was, had het extra kabels als reserve in het geval dat de hoofdkabels zouden uitvallen. Het geprivatiseerde bedrijf had deze extra kabels verwijderd omdat ze het een onnodige kostenpost vonden.

Dezelfde bekrompenheid kwam aan het licht tijdens het Ford Pinto brandstoftank-schandaal in de jaren ’70. Interne Forddocumenten lieten zien dat leidinggevenden bij Ford koelbloedig de kosten van het terugroepen van auto’s en het repareren van brandstoftanks ($11 per auto) hadden afgewogen tegen de kosten van het schikken van rechtszaken over personen die gedood werden of gewond raakten tijdens een explosie van een brandstoftank (een gemiddelde van $67.000 voor brandwonden, $200.000 voor een dode, allemaal goed te veroorloven) en tot de conclusie waren gekomen dat het goedkoper zou zijn om te schikken met de verzekering en de brandstoftanks gewoon te laten exploderen.

Onderzoekers vragen zich nu af of soortgelijke berekeningen een rol hebben gespeeld in de nalatigheid om doortastend om te gaan met de problemen betreffende het loslaten van het loopvlak die zich voordoen met Ford Explorers en Firestone autobanden. Meer dan 150 doden in verschillenden landen zijn veroorzaakt door het loslaten van het loopvlak van deze autobanden. Volgens informatie ontdekt door journalisten, hebben Ford en Firestone nagelaten om regelgevende autoriteiten in de Verenigde Staten in te lichten dat er een probleem was, hoewel ze in Saudi-Arabië en Venezuela al opdracht hadden gegeven om deze problematische banden terug te roepen. Ook waren ze verwikkeld in het schikken van rechtszaken met slachtoffers en de nabestaanden van degenen die werden gedood of gewond zijn geraakt tijdens ongelukken. Als voorwaarde voor het schikken met slachtoffers, eisten Ford en Firestone dat het bewijs dat tijdens deze zaken aan het licht kwam, vertrouwelijk bleef. Als het mankement eerder naar buiten was gebracht, zouden er zonder twijfel levens zijn gered.

“Degenen die zich het verleden niet kunnen herinneren,” zei George Santayana, “zijn gedoemd om het te herhalen.”

Geïndustrialiseerde samenlevingen hebben met de jaren geleerd dat het veiligstellen van het publieke belang niet kan worden toevertrouwd aan actoren met privébelangen als het publieke belang in conflict is met hun eigen belangen. Het was een harde les, geleerd ten koste van vele levens, maar het resultaat was dat er geleidelijk, stuk voor stuk, land voor land, een publieke infrastructuur van regels en bureaus en procedures kwam om de publieke gezondheid en veiligheid te beschermen. Die infrastructuur wordt nu ondermijnd, niet alleen van buiten, maar vanuit de overheid zelf.

We worden misschien gedwongen om de harde lessen die onze voorvaderen geleerd hebben, opnieuw te leren, ten koste van onszelf.

Origineel gepubliceerd in het Engels in New Internationalist nr. 331 (het januari-februari 2001 nummer).

Vertaald uit het Engels door Silvie van der Zee (silvie_catherine@hotmail.com).

Aussi disponible en français: Abandonner l'intérêt publique.
También disponible en español: Abandonando el Interés Público.